Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nip·per·tje
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het verouderde nipper met het achtervoegsel -tje [1]
    • [2] in de betekenis van ‘ogenblik’ aangetroffen vanaf 1872 [2]

Zelfstandig naamwoord

het nippertjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord nipper
    1. laatste mogelijkheid (gangbaar in de uitdrukking: op het nippertje)
    2. iemand die met heel kleine teugjes drinkt en klein, goed bekend of min wordt gevonden
Uitdrukkingen en gezegden
  • op het nippertje
op het allerlaatste moment
• Hij haalde de autobus op het laatste nippertje. 
•  Ik was op het nippertje op tijd aangekomen op mijn bestemming. [3] 
Synoniemen
Opmerkingen
  • Het verkleinwoord is, vooral in de genoemde uitdrukking, tegenwoordig veruit de meest gangbare vorm. Maar omdat "op de nipper" over een lange periode ook wordt gebruikt, is "nippertje" geen echt zelfstandig verkleinwoord.

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen