Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nieuws·ra·dio
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nieuwsradio nieuwsradio's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de nieuwsradiom

  1. radiozender die vooral nieuwsprogramma's uitzendt
     De zender richt zich op "ondernemende mensen". Overdag wordt er financieel-economisch en algemeen nieuws gebracht. 's Avonds is er meer ruimte voor verdieping, met onder meer een talkshow van Paul van Liempt, die van BNR Nieuwsradio komt.[1]
     Als museumdirecteur Pijbes drie weken geleden op BNR Nieuwsradio zegt dat hij nog op zoek is naar geld komen de fractievoorzitters in de Tweede Kamer op initiatief van Alexander Pechtold bij elkaar in het Mauritshuis. De politiek blijkt bereid om 80 miljoen beschikbaar te stellen als het Rijksmuseum er ook in slaagt om zo'n bedrag bij elkaar te sprokkelen.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “RTL Z start als nieuwszender” (07-09-2015), NOS
  2.   Weblink bron “Waarom Nederland Maerten en Oopjen moet delen met Frankrijk” (30-09-2015), NOS