• niets·zeg·gend·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord nietszeggendheid nietszeggendheden
verkleinwoord

de nietszeggendheidv [1]

  1. de mate waarin iets of iemand zonder bijzondere betekenis of belang is
  2. iets dat geen bijzondere betekenis heeft
     Bij hem kon dit gezicht nog net door de beugel: het had hooguit iets onaanzienlijks, straalde een vriendelijk soort nietszeggendheid uit.[2]
     Het kabinet heeft de oppositie nodig om zijn plannen voor 2014 door de Eerste Kamer te krijgen. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen wilde de oppositie graag zaken doen met het kabinet, maar gedurende het overleg putte minister-president Rutte zich uit in nietszeggendheid. Het inhoudelijke overleg werd overduidelijk gereserveerd voor de beslotenheid van de onderhandelingskamer en niet voor de openbaarheid van de Tweede Kamer.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Het koninklijk huis” (2022), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026354953
  3.   Weblink bron “Wie zet de eerste stap in Den Haag?” (dinsdag 1 oktober 2013, 20:22), NOS