• ni·el·le·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
niëlleren
niëlleerde
geniëlleerd
zwak -d volledig

niëlleren

  1. overgankelijk (techniek) een edelsmeedtechniek waarbij de in het metaal -bij voorkeur zilver- gegraveerde lijnen met zwartsel worden opgevuld
    • Hij was bezig een werkstuk te niëlleren. 
14 % van de Nederlanders;
13 % van de Vlamingen.[2]