• neo·na·zi
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘aanhanger van modern nationaal-socialisme’ voor het eerst aangetroffen in 1979 [1]
  • afgeleid van nazi met het voorvoegsel neo-
enkelvoud meervoud
naamwoord neonazi neonazi's
verkleinwoord - -

deneonaziv/m

  1. aanhanger van het neonazisme (d.w.z. nazisme van na de Tweede Wereldoorlog)
    • de neonazi stootte primitieve kreten uit 
    • In het Duitse Chemnitz marcheren neonazi's naast bezorgde burgers[2] 
93 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.[3]