• Afgeleid van nappe met het achtervoegsel -er, aangetroffen sinds de 19e eeuw. [1]
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
napper
nappais
nappé
eerste groep volledig

napper

  1. overgankelijk (een tafel, e.d.) bedekken met een kleedje
  2. overgankelijk (kookkunst) bedekken, overgieten (met saus)
  1.   Weblink bron napper in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr