nakomer
- na·ko·mer
- Naamwoord van handeling van nakomen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nakomer | nakomers |
verkleinwoord | nakomertje | nakomertjes |
de nakomer m
- iemand die de opvolger van iemand is, de volgende geslachten in de familie, afstammeling
- een kind dat geboren is op een moment dat de ouders niet meer dachten dat er nog kinderen zouden komen en een stuk jonger is dan de andere kinderen
- Mijn vader was een echt nakomertje zijn jongste broer is meer dan 10 jaar ouder dan dat hij is.
- te laat ontploffende springlading
- [1] nakomelingen
- Het woord nakomer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nakomer" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be