• na·ge·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nageven
gaf na
nagegeven
klasse 5 volledig

nageven

  1. later geven, erkennen
    • Mijn vrouw heeft natuurlijk achteraf weer eens helemaal gelijk gehad, dat moet ik haar wederom nageven. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]