nadrogen van cacao op een zolder
  • na·dro·gen

nadrogen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nadrogen
droogde na
nagedroogd
zwak -d volledig
  1. iets later helemaal ontdoen van water nadat eerst het meeste vocht al was verwijderd
    • Ramen zemen ging nog nooit zo snel. Maak de speciale microvezelhandschoen vochtig zeem het raam er mee, nadrogen met de wafeldoek, klaar. Geen emmers, geen schoonmaakmiddel en vooral... geen strepen! [2] 
    • 'Roode lachkoppen' hadden ze, de mensen die in 1926 in het Amsterdamse Tuschinsky Theater de vertoning van The Freshman van Harold Lloyd bijwoonden. Volgens de verslaggever van Het Volk verliet het publiek na afloop zelfs 'de tranen nadrogend' de zaal. [3] 
96 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]