nachtwachter
- nacht·wach·ter
- samenstelling van nacht en wachter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nachtwachter | nachtwachters |
verkleinwoord | nachtwachtertje | nachtwachtertjes |
de nachtwachter m
- (beroep) nachtwacht, iemand die in de nacht op de veiligheid let
- De nachtwachter liep ieder uur zijn ronde door de stad.
- Het woord 'nachtwachter' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.