naamloze
- naam·lo·ze
- afleiding van naamloos
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | naamloze | naamlozen |
verkleinwoord |
- iemand waarvan de naam onbekend is
- ‘Geef me jouw naam’, luidt het slotvers van Nacht en navel, de derde bundel van Yannick Dangre. Met dat vers rondt de dichter een problematiek af die al vanaf ‘Naamloos’, zijn eerste gedicht, aan de orde is. Het toekennen van een naam aan de naamlozen is een hele bundel lang zijn drijfveer.[1]
naamloze
- verbogen vorm van de stellende trap van naamloos
- Het woord naamloze staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ de Standaard 29 DECEMBER 2017