multilinguïstisch

  • mul·ti·lin·gu·is·tisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen multilinguïstisch multilinguïstischer
verbogen multilinguïstische multilinguïstischere
partitief multilinguïstisch multilinguïstischers -

multilinguïstisch

  1. meerdere talen sprekend
    • Ik ben multilinguïstisch. 
    • De Hunnen vormden een multi-etnisch, multilinguïstisch leger.