Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mouw·loos
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van mouw met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen mouwloos mouwlozer mouwloost
verbogen mouwloze mouwlozere mouwlooste
partitief mouwloos mouwlozers -

Bijvoeglijk naamwoord

mouwloos

  1. zonder mouw
    • Het meisje trok naar het gala een mouwloze jurk aan. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be