Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·tor·ge·ronk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord motorgeronk
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het motorgeronko

  1. het geluid dat een motor maakt
    • Bij de autorace was het motorgeronk veel te luid. 

Gangbaarheid