• mor·di·cus
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijwoord: onverzettelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1941 [1]
  • Komt van het Latijnse mordicus (dezelfde betekenis), van het werkwoord mordere (bijten in, vat krijgen op).

mordicus

  1. fel.
    • Ik ben daar mordicus tegen! 
64 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[2]


  • IPA: /mɔʁdikys/

mordicus

  1. mordicus