Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mon·teert af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afmonteren

monteert (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afmonteren
    • Jij monteert af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afmonteren
    • Hij monteert af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afmonteren
    • Monteert af! 

Gangbaarheid