• mog·leg
  • Afkomstig uit het Nederduits
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud mogleg moglegare
meir mogleg
moglegast
mest mogleg
o enkelvoud mogleg
meervoud moglege
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
moglege moglegare
meir mogleg
moglegaste
mest moglege

mogleg

  1. mogelijk, uitvoerbaar, realiseerbaar
    «Det er teknisk mogleg
    Het is technisch mogelijk.
  2. mogelijk, denkbaar
    «Nei, kan det vere mogleg
    Nee, zou het echt mogelijk zijn?
  • [2]: Det er mogleg, men ikkje sannsynleg.
Het is mogelijk, maar niet waarschijnlijk.