• moe·tend
vervoeging van: moeten
verbogen vorm: moetende

moetend

  1. onvoltooid deelwoord van moeten
     Langzaam, langzaam, niet willend, niet durvend en toch moetend, keerde hij zijn hoofd naar het schuine raam.[1]
  1.   Weblink bron “De onbekende uren.” (1961), Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels / Commissie voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, Amsterdam, p. 52