• mo·du·lus
enkelvoud meervoud
naamwoord modulus moduli
modulussen
verkleinwoord - -

de modulusm

  1. vaste maat als basis voor de verhouding van de onderdelen, bv. in de bouw
  2. gietvorm
  3. grootheid waarmee de logaritmen uit een stelsel vermenigvuldigd moeten worden, om de overeenkomstige logaritmen van een ander stelsel te krijgen
  4. doorsnede van munten en gedenkpenningen
76 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[2]