• mo·bi·li·se·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord mobilisering mobiliseringen
verkleinwoord

de mobiliseringv

  1. zaken of mensen in gereedheid brengen om een bepaalde actie uit te voeren
     'We worden ernstig op de proef gesteld', zei de Nederlandse oud-minister woensdag tegen de VN-Veiligheidsraad. 'De mobilisering van troepen moet sneller.' De Veiligheidsraad heeft bepaald dat 12.600 blauwhelmen naar het arme Afrikaanse land gestuurd moeten worden, maar op dit moment zijn er nog maar zo'n 5200 gearriveerd.[3]
     Hij legt uit: “Zo’n NK treinreizen komt voorbij in de tijdlijn, het is klik en weer verder. Uit onderzoek blijkt dat je heel snel geneigd bent op die knop te klikken. Daarna volgt een afkoelperiode, waarin opeens praktische bezwaren gaan spelen. Het tijdstip bijvoorbeeld… ik denk dat veel studenten lekker in bed zijn blijven liggen.” Toch is het volgens Effing (38) niet zo dat de demonstratie daardoor mislukt is. “Er zijn wel tienduizenden mensen die – al is het oppervlakkig – hun stem hebben laten horen. Maar de kloof tussen offline en online mobilisering is heel groot, dat weten we ook uit onderzoek.”[4]
  1. mobilisering op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Koenders vraagt VN om meer troepen voor Mali” (17-10-2013), Tubantia
  4.   Weblink bron “Actie op Facebook blijft vaak bij die ene muisklik” (09-03-2016), Tubantia