mitigeren
- mi·ti·ge·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lenigen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1547 [1]
- afgeleid van het Franse mitiger (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mitigeren |
mitigeerde |
gemitigeerd |
zwak -d | volledig |
mitigeren
- overgankelijk verzachten, matigen
- Het fonds mitigeert het risico door diversificatie over verschillende beleggingscategorieën.
- In dat opzicht mitigeerde de oude regeling de dubbele heffing aanzienlijk meer dan de huidige regeling.
- Het woord mitigeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mitigeren" herkend door:
40 % | van de Nederlanders; |
37 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "mitigeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ mitigeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be