• min·ver·mo·gen·de

minvermogende

  1. verbogen vorm van de stellende trap van minvermogend
enkelvoud meervoud
naamwoord minvermogende minvermogenden
verkleinwoord

de minvermogendev / m

  1. (formeel) iemand die heel weinig geld te besteden heeft
    • We vinden dat iedereen recht heeft op een kwaliteitsvolle verdediging, ook de minvermogenden. Maar we willen dat doen tegen een eerlijke en vooraf bekende vergoeding. Pro-Deoadvocaten weten als enige beroepscategorie niet welke vergoeding ze binnen twee jaar zullen ontvangen voor prestaties die ze nu leveren’, zegt Crosiers. [1] 
    • De geldregen raakte al spoedig in het vergeetboek. Dat kwam omdat alles duurder begon te worden. Zo gaan die dingen; minvermogenden vinden nog wel eens geld op straat en rapen het op, zonder te begrijpen dat het waarschijnlijk door een bovenbaas verloren is, die het terug wil hebben. Ach ja, het leven van de Bovenste Tien is een voortdurende strijd om het hoofd boven water te houden. [2] 
  1. De Standaard Jonathan Bernaerts 26 APRIL 2016
  2. NRC 21 september 2012 Maarten Toonder