• mi·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
mimen
mimede
gemimed
zwak -d volledig

mimen

  1. acteren zonder woorden
    • Ze mimede het geven van een dikke kus. 
    • In de revue worden niet alleen sketches gebracht, maar wordt ook gedanst, gemimed en muziek gemaakt. 

de mimenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord mime
73 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


vervoeging van
mimar

mimen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van mimar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van mimar