• mid·zo·mer·tijd
enkelvoud meervoud
naamwoord midzomertijd midzomertijden
verkleinwoord

de midzomertijdm

  1. de periode van het jaar rond 21 juni (op het noordelijke halfrond)
     Voor Lauritz was het licht minder romantisch. In de midzomertijd werd als het weer het toeliet het hooi binnengehaald op Osteroy.[1]


  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691