mergel
- mer·gel
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘vettige aarde’ voor het eerst aangetroffen in 1258 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mergel | |
verkleinwoord |
de mergel m
- (geologie) de naam die in het zuiden van Limburg aan krijtgesteente gegeven wordt
- De mergel wordt gebruikt om huizen mee te bouwen.
vervoeging van |
---|
mergelen |
mergel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mergelen
- Ik mergel.
- gebiedende wijs van mergelen
- Mergel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mergelen
- Mergel je?
- Het woord mergel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mergel" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "mergel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ mergel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be