• mer·ca·tor
  • uit het Latijn
enkelvoud meervoud
naamwoord mercator mercatoren
mercators
verkleinwoord

de mercatorm

  1. koopman, handelaar
    • De haven van Genua, na Marseille de grootste aan de Middellandse Zee, zal hevig te lijden hebben onder de opstoppingen. Dit is natuurlijk een blamage voor een stad met zo’n rijke geschiedenis. Genuensis, ergo mercator, zo luidt een klassiek gezegde: Genuees, dus koopman. [1] 
  2. lettertype
    • Neuriënd liep Wiek Molin vaak door het Grafisch Werkcentrum Amsterdam. „Een charmante, grappige man met een onverwoestbaar goed humeur”, zegt collega Corine Elemans. Alleen moest je wel naar hem luisteren, zegt Martin Veldman, die 56 jaar met Molin bevriend was en samen met hem op de grafische school zat. „Als Wiek had gezegd dat je een tekst uit de Mercator moest zetten en je had per ongeluk een Helvetica gebruikt, dan kon hij uit zijn slof schieten.” [2] 
77 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]