de soldaat moet een zware kist op zijn rug meesjouwen
  • mee·sjou·wen

meesjouwen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meesjouwen
sjouwde mee
meegesjouwd
zwak -d volledig
  1. op een vermoeiende manier iets met je mee dragen tijdens het lopen
    • Initiatiefnemer is oud-dakloze Arie Dirk Vooijs, voorzitter van de stichting Meer met Minder, die strijdt tegen armoede. "Toen ik zelf nog dakloos was zag ik veel dak- en thuislozen hun hele hebben en houden meesjouwen in plastic tassen, boodschappentassen en vuilniszakken. Het is zo'n trieste aanblik en het beeld blijft door mijn hoofd spoken. Nu ik voorzitter ben bij Stichting Meer met Minder wil ik graag iets voor deze mensen betekenen, ze echt helpen." [2] 
    • Zo merkt Ryanair dat passagiers soms veel grotere handtassen meesjouwen dan is toegestaan. Een woordvoerder: "Dat zorgt voor vertraging. Wanneer dit de praktijk blijft, zullen we maatregelen nemen." [3] 
    • Als medicatie niet helpt, krijgen patiënten vaak sondevoeding. Via de neus, of zoals bij Lau Weber, via een slangetje dat direct op de dunne darm wordt aangesloten. Patiënten moeten, in dat laatste geval, altijd een rugzakje meesjouwen met daarin een voedingspomp. [4]