meepraten
- mee·pra·ten
- samenstelling van mee bw en praten ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
meepraten |
praatte mee |
meegepraat |
zwak -t | volledig |
meepraten
- inergatief samen met anderen over een onderwerp praten
- De gemeente heeft van het begin met de partijen meegepraat over de plannen.
- We zijn uit principe tegen, maar blijven wel meepraten.
- kunnen ~: ergens ervaring mee hebben, iets ook meegemaakt hebben
- Hij kan erover meepraten.
- Het woord meepraten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "meepraten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be