• mee·lo·ten

meeloten

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meeloten
lootte mee
meegeloot
zwak -t volledig
  1. in aanmerking willen komen voor iets dat door toeval aan een van de deelnemers wordt gegeven
    • De cadeautjes zijn bedoeld voor mensen die niet veel te besteden hebben en voor wie het dus ook lastig is om kosten te maken voor hun huisdier. Ze mogen steeds meeloten, vertelt Chantal van der Moolen (30), de Hengelose die als hoofdbeheerder optreedt. [1] 
    • De woningcorporaties in Enschede gaan de mensen die onder het generaal pardon vallen met voorrang huisvesten. Dat betekent dat zij niet op een wachtlijst komen of meeloten om een huurhuis te vinden. [2] 
    • Inschrijven voor een bouwkavel wordt goedkoper in Rijssen-Holten. De gemeente brengt gegadigden die zich melden bij de balie in het gemeentehuis voortaan 20 euro in rekening. Kandidaten die uiteindelijk niet meeloten om een kavel krijgen het geld teruggestort. [3] 
94 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[4]