• mee·dei·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meedeinen
deinde mee
meegedeind
zwak -d volledig

meedeinen

  1. inergatief deinend meebewegen (op de maat van de muziek)
    • Er werd de hele avond meegedeind en meegezongen. 
  2. ergatief zonder inspanning of verzet gebruikmaken van, deelnemen aan iets, meeliften
    • Het singelgebied in het stadscentrum van Arnhem is meegedeind op het woelige water van de stadsgeschiedenis. [1] 
94 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]