deinen
- dei·nen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
deinen |
deinde |
gedeind |
zwak -d | volledig |
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
deining |
- In de betekenis van ‘golven, wiegen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1618 [1]
deinen
- inergatief golven, rustig op en neer gaan.
- De golven waren met het lenteweer aan het deinen.
- Het schip deinde rustig op de golven heen en weer.
- Het woord deinen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deinen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "deinen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be