• maxi·ma

de maximamv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord maximum
93 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • IPA: /maksɪma/
  • ma·xi·ma

maxima

  1. genitief enkelvoud van maximum
  2. nominatief meervoud van maximum
  3. accusatief meervoud van maximum
  4. vocatief meervoud van maximum