• ma·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord matie maties
verkleinwoord

de matiem

  1. (informeel) vriend
     Toch wekten de heren voldoende vertrouwen om werk binnen te slepen, waarbij het niet aankwam op overredingskracht, maar op de geboden prijs. ,,Hey, matie, ai klien joer hous for koed prais.’’[2]
20 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[3]
  1. matie op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Drama met klusterroristen” (19-04-2014), Tubantia
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be