Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • man·tiek
Woordherkomst en -opbouw
  • uit eht Grieks [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord mantiek
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de mantiekv

  1. de naam die in het oude Griekenland werd gegeven aan de gave of de kunst van de voorspelling
Synoniemen

Gangbaarheid

23 % van de Nederlanders;
24 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen