majoreren
- ma·jo·re·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
majoreren |
majoreerde |
gemajoreerd |
zwak -d | volledig |
majoreren [3]
- onovergankelijk (financieel) (bij de uitgifte van aandelen of obligaties door een uitgevende instelling) voor een hoger bedrag inschrijven door de koper dan men verwacht te zullen krijgen
- Het woord majoreren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.