• ma·ga·zij·nier
enkelvoud meervoud
naamwoord magazijnier magazijniers
verkleinwoord

de magazijnierm

  1. (beroep) iemand die werkt in een magazijn
    • Door een herstructurering binnen het bedrijf verloor Freddy Laermans drie jaar geleden zijn job. Na 40 jaar dienst als magazijnier werd hij aan de deur gezet. De vijftiger bleef echter niet bij de pakken zitten en zocht meteen naar ander werk. ‘Dit is al drie jaar mijn dagelijkse bezigheid’, zegt hij aan TV Limburg. ‘Dit zijn alle cv’s die ik al uitgestuurd heb sinds Nieuwjaar. Het zijn er ongeveer 200 à 250. Ik ben hier van 9 uur ‘s ochtends tot 17 uur ‘s avonds mee bezig. Allez, ik stop soms eens om 16 uur ook, maar ik ben voortdurend op zoek naar werk.’[2] 
    • Van Barneveld kwam binnen met een sjaal boven zijn hoofd, met daarop de tekst The return of the legend. Barnley legende? Als ik hem zie denk ik aan liesbreuken, aan patat mét, aan een magazijnier van de Hema. Dat hij zijn rechterarm heeft laten verzekeren voor twee miljoen gulden hoort bij de tragiek van de nouveau riche. Hij mag dan de ene double na de andere gooien, geen mens in de wereld heeft ooit gezien dat hij links draagt en rechts werpt. Deze wereldkampioen is niet in staat het welbehagen uit te vergroten tot zichzelf. Zelfs de pijltjes in zijn handen blijven klei-miniaturen.[3] 
28 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 16/02/2017 door mtm
  3. NRC 9 januari 1999
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be