Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maas·wijd·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord maaswijdte maaswijdtes
maaswijdten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de maaswijdtev

  1. (visserij) lengte van de zonder bijzondere krachtsinspanning tussen haar eindknopen gestrekte, doch niet gerekte maas, nat gemeten, met dien verstande, dat bij meerwandige netten deze meting wordt toegepast op de boezemmaas.[1]
    • Er zijn verschillende maten voor de maaswijdte. 

Meer informatie

Verwijzingen

Gangbaarheid