• maand·kaart
enkelvoud meervoud
naamwoord maandkaart maandkaarten
verkleinwoord

de maandkaartv / m

  1. kaart de aantoont dat men een geldig abonnement voor een maand heeft
    • Opmerkelijke beoordeling kreeg de in Amsterdam ingevoerde ov-chipkaart. Omdat de kaart elders in het land gebruikt kan worden, prezen de onderzoekers de kaart als voorbeeld voor andere steden. In Praag is het openbaar vervoer het goedkoopst. Een maandkaart kost hier slechts twintig euro. Londen bleek de duurste stad. [2] 
    • Relatief gezien stijgen de prijzen van zwemles het meest. Het tarief voor een maandkaart voor jeugdigen (tien lessen) bedraagt momenteel 20,55 euro. Dat wordt twee jaar achtereen met 5 euro verhoogd tot 30 euro, een prijsstijging van 50 procent. [3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 02/03/2010 door bvb
  3. Tubantia 29-08-2008