maai
- maai
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maai | maaien |
verkleinwoord | maaitje | maaitjes |
vervoeging van |
---|
maaien |
maai
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maaien
- Ik maai.
- gebiedende wijs van maaien
- Maai!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maaien
- Maai je?
- Het woord maai staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.