loslopend
- los·lo·pend
vervoeging van: | loslopen |
verbogen vorm: | loslopende |
loslopend
stellend | |
---|---|
onverbogen | loslopend |
verbogen | loslopende |
partitief | loslopends |
loslopend
- van een huisdier dat het niet gevangen is of aan de lijn loopt
- 'Een stier op de weg', kreeg de politie maandagnacht in de meldkamer te horen. Weggebruikers hadden rond 04.30 uur een loslopend rund midden op de Roderlandbaan in Kerkrade gesignaleerd. [1]
- van een dier dat niemand er de eigenaar van is en dat iedereen er dus mee kan doen en laten wat hem goeddunkt
- Bovendien is in het opvangcentrum sprake van ernstig geweld tussen Albanese bendes en groepen vluchtelingen uit Eritrea en Somalië. In een brandbrief aan politici kaarten vier welzijnsorganisaties de misstanden aan. Zij wijzen op 'talrijke' gevallen van verkrachting en aanranding. Volgens hen beschouwen mannen alleenreizende vrouwen als loslopend wild. [2]
- Het woord loslopend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tubantia Bonne Kerstens 20-10-15 Dikbilkoe maakt nachtelijk ommetje in Kerkrade
- ↑ Tubantia 17-09-15 'Vrouw niet veilig': Bende-oorlog en verkrachting in azc