Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /loːr/ (Etsbergs)

Zelfstandig naamwoord

loor o

  1. (Hooglimburgs) tijd van welvaart en rijkdom.
    «Eloor haet me hie dit hoes gebówwe.»
    In tijde van welvaart en rijkdom heeft men hier dit huis gebouwd.
Verbuiging