• lom·merd
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘pandjeshuis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1429 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord lommerd lommerds
verkleinwoord lommerdje lommerdjes

de lommerdm

  1. een kredietinstelling waar leningen afgesloten kunnen worden tegen een onderpand van roerende goederen, waarbij die goederen bij niet terugbetalen door de lommerd worden verkocht.
    • Bij de lommerd kunnen juwelen, zilverwerk, kunst- en siervoorwerpen en boeken als onderpand gebruikt worden als lening. 
88 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[2]