Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lo·gi·cus
Woordherkomst en -opbouw
  • van 'logos' met het achtervoegsel -icus
enkelvoud meervoud
naamwoord logicus logici
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de logicusm

  1. beoefenaar van de logica

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be