Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lo·geer·ge·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord logeergebouw logeergebouwen
verkleinwoord logeergebouwtje logeergebouwtjes

Zelfstandig naamwoord

het logeergebouwo

  1. een gebouw bedoeld als tijdelijk onderkomen
    • Het logeergebouw in Totness, Coronie, is vanaf het paasweekend weer open.[1]. 

Gangbaarheid

Verwijzingen