Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lo·geer

Werkwoord

vervoeging van
logeren

logeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van logeren
    • Ik logeer. 
  2. gebiedende wijs van logeren
    • Logeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van logeren
    • Logeer je? 
Afgeleide begrippen