logeer
- lo·geer
vervoeging van |
---|
logeren |
logeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van logeren
- Ik logeer.
- gebiedende wijs van logeren
- Logeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van logeren
- Logeer je?
- Het woord logeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.