• lo·cken
  • Afkomstig van het Middelhoogduitse werkwoord locken, dat van het Oudhoogduitse werkwoord lockón komt
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
locken
lockte
(hat) gelockt
zwak volledig niet-samengesteld

locken

  1. overgankelijk bekoren, lokken
    «Nach mehreren Monaten mit geringen Besucherzahlen hofft der indische Bundesstaat Goa, Touristen mit dem Feiern von Karneval zu locken
    Na een aantal maanden met lage bezoekersaantallen hoopt de Indiase deelstaat Goa toeristen te lokken met de viering van carnaval.