• lie·pen klap
vervoeging van
klaplopen

liepen (…) klap

  1. meervoud verleden tijd van klaplopen
    • Wij liepen klap. 
    • Jullie liepen klap. 
    • Zij liepen klap. 
    • Wij, natie, liepen klap op Carnegie. En toch verwachtten wij, dat men ons om dat niet-betaalde huis buiten de oorlogsmoeilijkheden zou houden. [1]
    • De heeren inspecteurs zaten laat in het café, doch betaalden heel zelden. "De drie heilige koningen", zooals zij door den volksmond genoemd werden, liepen klap bij caviaar, champagne en bourgonje. [2]