• le·wat

lewat

  1. doorgaan, voortgaan, passeren
    «Kereta api cepat Jakarta—Surabaya lewat Semarang.»
    De sneltrein Jakarta-Soerabaja passeert Semarang.
  2. voorbijgaan, verstrijken
    «waktu yang telah lewat»
    de tijd die al verstreken is

lewat

  1. door, via, met
    «Barangnya dikirim lewat pos.»
    De goederen worden met de post verstuurd.

lewat

  1. meer dan, na
    «pukul sembilan lewat sepuluh menit»
    tien minuten na negen uur, tien over negen