• le·sen
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
lesen
/ˈleːzn̩/, /ˈleːzən/
las
/ˈlaːs/
gelesen
/gəˈleːzn̩/, /gəˈleːzən/
Klasse 5 sterk volledig

lesen

  1. overgankelijk: lezen
    «Bevor ich schlafe, muss ich ein paar Seiten aus einem guten Buch lesen
    Voor ik ga slapen, moet ik een paar bladzijden uit een goed boek lezen.
  2. overgankelijk: lezen (gegevens van een drager overnemen)
    «Die modernsten Computer können Blu-Ray Discs lesen
    De modernste computers kunnen blu-rayschijven lezen.
  3. overgankelijk: (landbouw) (vruchten) selecteren en plukken
    «Wir lesen den Wein mit vielen Helfern.»
    We plukken de wijn samen met vele helpers.
  4. overgankelijk: lezen, sorteren
    «Aschenputtel musste Linsen lesen
    Assepoester moest linzen lezen.
  5. inergatief: college geven (aan een universiteit)
    «Professor Klein las über „Das Verhalten der Goten mit Schuhgröße 45“ und übersah, dass alle Studenten eingeschlafen waren.»
    Professor Klein gaf college over "Het gedrag van de Goten met schoenmaat 45" en merkte dat alle studenten in slaap waren gevallen.
  6. inergatief de vaardigheid van het lezen uitoefenen
    «Wer heute nicht lesen und schreiben kann, hat keinerlei berufliche Aussichten.»
    Wie tegenwoordig niet kan lezen en schrijven, heeft geen enkele vooruitzichten op beroepsvlak.