(van een paar in bed) in een houding waarin beide op de zij liggen met de voorzijden van hoofd, romp en benen bij de een dicht tegen de achterzijden bij de ander
▸Maar ik heb geen behoefte aan een andere partner. Ik zou met niemand anders mijn huis willen delen, op vakantie willen gaan, een IKEA-kast in elkaar willen zetten of lepeltje-lepeltje willen liggen.[1]
▸Dat hij bij het slapengaan als vanzelf in de kuil van het bed rolt waarin zijn echtgenote ook al een aanzienlijke plek inneemt, is weliswaar even heerlijk lepeltje-lepeltje. Maar zijn ze eenmaal tegen elkaar opgebotst dan is het ook een kwestie van tijgeren alvorens hij weer op een vlak stukje van het matras belandt.[2]
▸Een vetmolecuul (‘triglyceride’) heeft de vorm van een kammetje met drie lange tanden. Door steeds één tand om te klappen en de kammetjes dan netjes lepeltje-lepeltje te leggen, ontstaat een kristal.[3]
▸Hadden de meeste fracties jarenlang lepeltje-lepeltje gelegen met Geert Wilders (PVV) aan de rechter buitenkant, nu draaiden ze zich ineens om naar links.[4]