lepeltje-lepeltje

  • le·pel·tje-·le·pel·tje
  • op te vatten als (verkorting) van "zoals een lepeltje tegen een lepeltje (ligt opgeborgen)"
  1. (van een paar in bed) in een houding waarin beide op de zij liggen met de voorzijden van hoofd, romp en benen bij de een dicht tegen de achterzijden bij de ander
     Maar ik heb geen behoefte aan een andere partner. Ik zou met niemand anders mijn huis willen delen, op vakantie willen gaan, een IKEA-kast in elkaar willen zetten of lepeltje-lepeltje willen liggen.[1]
     Dat hij bij het slapengaan als vanzelf in de kuil van het bed rolt waarin zijn echtgenote ook al een aanzienlijke plek inneemt, is weliswaar even heerlijk lepeltje-lepeltje. Maar zijn ze eenmaal tegen elkaar opgebotst dan is het ook een kwestie van tijgeren alvorens hij weer op een vlak stukje van het matras belandt.[2]
  2. (figuurlijk) in een heel nauw of innig verband
     Een vetmolecuul (‘triglyceride’) heeft de vorm van een kammetje met drie lange tanden. Door steeds één tand om te klappen en de kammetjes dan netjes lepeltje-lepeltje te leggen, ontstaat een kristal.[3]
     Hadden de meeste fracties jarenlang lepeltje-lepeltje gelegen met Geert Wilders (PVV) aan de rechter buitenkant, nu draaiden ze zich ineens om naar links.[4]
  • lepeltje-lepeltje liggen
  1.   Weblink bron
    Menno Sedee
    “Als een gezinslid in transitie gaat, verandert de relatie mee” (22 december 2023) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Wim de Jong
    “Gezond leven is vechten tegen jezelf” (2 maart 2021) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Hester van Santen
    “Chocola op een steen smeren, huh?” (26 oktober 2015) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Hans Beerekamp
    “Het lepeltje-lepeltje in de Kamer draait zich om” (26 april 2012) op nrc.nl